Credit: Thijs Rooimans 3 oktober 2023 Directeurschap Hubrecht Instituut overgedragen: in gesprek met Alexander van Oudenaarden en Geert Kops Terug naar nieuws Op 1 september 2023 heeft Alexander van Oudenaarden het stokje overgedragen aan Geert Kops als nieuwe directeur van het Hubrecht Instituut. Tijdens een feestelijke bijeenkomst op 7 september werd Alexander bedankt voor zijn directeurschap en droeg hij de inktpot van Ambrosius Hubrecht over aan Geert Kops, om hem welkom te heten als nieuwe instituutsdirecteur. Een maand later kijken we met Alexander van Oudenaarden terug op zijn directeurschap en met Geert Kops vooruit naar de toekomst. Alexander van Oudenaarden: terugkijken op 11 jaar directeurschap Laten we bij het begin beginnen. Hoe is je directeurschap bij het Hubrecht Instituut tot stand gekomen? “Ik ben in 2012 begonnen als directeur, maar daarvoor had ik al kennisgemaakt met het Hubrecht Instituut tijdens een sabbatical in 2007. Ik was destijds professor bij MIT in Amerika en dan krijg je elke zes jaar een ‘leave of absence’, waarbij je geen les hoeft te geven. Tijdens die periode had ik hier al een klein jaartje onderzoek gedaan. Dat vond ik heel erg leuk, dus dat was een hele goede kennismaking. Eenmaal terug in Amerika begonnen mijn vrouw en ik na te denken of we onze kinderen niet liever in Nederland wilden laten opgroeien. Dus toen heb ik met Hans Clevers gesproken over de mogelijkheden in Nederland en hij zei: ‘Misschien vind je het wel leuk om wetenschappelijk directeur van het Hubrecht te worden.’ Nou, dat vond ik hartstikke leuk, ik was erg vereerd. Dus toen heb ik er goed over nagedacht en ben ik nog een paar keer hierheen gekomen om er wat meer over te leren. En uiteindelijk heb ik besloten het te doen. Maar vlak voordat ik naar Nederland zou komen, belde Hans me op en zei: ‘Ik heb goed nieuws: ik word president van de KNAW. Dat betekent wel dat ik geen directeur van het instituut meer kan zijn. Dus ik had je wel beloofd dat je wetenschappelijk directeur zou worden, maar je bent hierbij gepromoveerd tot instituutsdirecteur.’ Dat had ik natuurlijk niet verwacht. Ik dacht: ‘Wow, dat is wel een heel grote verantwoordelijkheid in één keer. Maar ja, we hebben ons huis al verkocht, ik heb mijn baan al opgezegd, dus we gaan het nu niet meer terugdraaien.’ Dus toen ben ik gewoon in het diepe gesprongen.” Lees meer Hoe was het om toen opeens instituutsdirecteur te zijn? Had je het gevoel dat je nog veel moest leren? “Ik had voorheen al wel wetenschappelijke consortia geleid en ik had een best grote onderzoeksgroep, maar een heel instituut leiden is natuurlijk heel wat anders. Dus dat heb ik best wel moeten leren. Toen ik begon vormde ik samen met Jeroen den Hertog en Mariëtte Oosterwegel een driekoppige directie. Zij hebben mij enorm geholpen om het eerste jaar door te komen, want zij wisten natuurlijk precies hoe alles hier werkte. Dus dat was heel belangrijk voor mij, dat zij er waren. Ik kende deze hele wereld nog niet. Ik heb in Nederland ook nooit biologie gestudeerd. Ik was als graduate student in de natuurkunde vertrokken en kwam terug als directeur van een instituut voor stamcelbiologie. Dat was natuurlijk vrij ongebruikelijk. Dus ik moest daar mijn plekje in vinden. Verder had ik vijftien jaar in Amerika gezeten en was ik ook wel een beetje veramerikaniseerd. Bij fundraising bijvoorbeeld, samen met de Vrienden van het Hubrecht, kwam ik dan toch vaak een beetje te arrogant over, maar dat was omdat ik gewend was aan Amerika. In Nederland moet je juist bescheiden zijn. Dus ja, ik moest een boel leren en dat blijf je ook doen. Ik heb het directeurschap zelf gezien als een grote leerschool waar ik heel veel heb geleerd. Het is een grote verantwoordelijkheid en ik ben dankbaar dat men mij heeft vertrouwd daarin.” Als je terugkijkt op je directeurschap, waar ben je dan het meest trots op? “Als ik terugkijk, ben ik het meest trots op de mensen die we hebben kunnen aantrekken en de positieve invloed die dat heeft op het instituut. Dat heb ik natuurlijk niet alleen zelf gedaan, maar samen met een hele club mensen. Als je bijvoorbeeld kijkt naar onze junior groepsleiders, die zijn gewoon de beste in Europa. Ze werken fantastisch samen en hebben allemaal een unieke expertise die ze aan het instituut geven. Daar hebben we veel energie in gestopt, om internationaal de beste mensen te vinden. En die trekken dan ook weer goede mensen aan. Dat vind ik mooi aan zo’n positie als directeur, dat je iets kunt doen wat verder gaat dan je eigen onderzoek.” Denk je dat het noodzakelijk is dat de directeur van het instituut zelf ook groepsleider is? “Ja, ik denk zeker dat dat belangrijk is. Je moet bijvoorbeeld wel diep in de wetenschap zitten om de potentie in mensen te kunnen zien. Je kunt niet alleen maar kijken naar iemands papers of fellowships, je moet echt met mensen praten, kijken hoe ze denken en of ze creatief zijn. Dan helpt het natuurlijk heel erg als je begrijpt hoe de wetenschap werkt, en ook weet wat vernieuwend is en wat niet. En om goede mensen te vinden en aan te trekken helpt het ook enorm als je een internationaal netwerk hebt. Dus ik denk zeker dat je minstens één actieve wetenschapper in de directie moet hebben.” Vond je het lastig om het directeurschap te combineren met het leiden van je eigen onderzoeksgroep? “Wat frustrerend is, is dat er soms gewoon niet genoeg tijd is in een week. Gemiddeld gaat toch wel de helft van je week op aan het directeurschap. Dus je kunt wel minder tijd besteden aan het lab en dat is wel jammer. Aan de andere kant kwam ik bij MIT vandaan, waar ik ook zeker de helft van mijn tijd kwijt was aan lesgeven, dus ik was wel gewend dat ik niet voltijd onderzoek kon doen.” Kijk je ernaar uit om je nu wel volledig op de wetenschap te kunnen richten? “Ja zeker. Ik doe zelf veel data-analyse, om te kijken waar de interessante aanknopingspunten zitten voor verder onderzoek. Dat vind ik fantastisch leuk. En daar was eigenlijk nooit genoeg tijd voor, dus daar wil ik graag meer tijd aan besteden. Het wordt wel spannend natuurlijk, om te kijken of ik een hele week enthousiast kan blijven. Maar ik denk het wel hoor, want er is zoveel te doen.” Hoe vind je het om nu het stokje over te dragen? “Ik denk dat het heel goed is dat er af en toe een nieuwe directeur komt, met nieuwe ideeën. Dat is alleen maar goed voor het instituut. Ik heb natuurlijk mijn dingetjes, maar ik heb ook weer blinde vlekken voor bepaalde dingen. Ik heb er het volste vertrouwen in dat Geert het goed gaat doen en wens hem heel veel succes. En ik blijf gewoon hier en ga genieten van meer tijd voor de wetenschap.” Lees minder Geert Kops: wat gaat de toekomst brengen? Geert Kops is directeur van het Hubrecht Institute, groepsleider, hoogleraar Moleculaire Tumorcelbiologie bij het UMC Utrecht en Oncode Investigator. Voordat we vooruitkijken naar de toekomst, laten we eerst even kort terugkijken. Je bent inmiddels al acht jaar groepsleider bij het Hubrecht. Hoe ben je hier destijds terechtgekomen? “Ik denk dat het begin 2014 was toen ik contact opnam met het Hubrecht Instituut. Ik zat toen al bijna tien jaar met mijn groep bij het UMC Utrecht en ik ben wel iemand die eens in de zoveel tijd iets nieuws wil. Toen ik hier bij het Hubrecht kwam praten, merkte ik heel erg hoe oprecht enthousiast mensen hier zijn over wetenschap. De gesprekken die ik hier had maakten me heel enthousiast, omdat er een pure nieuwsgierigheid uit sprak naar hoe dingen werken, naar het echt fundamentele. Dat vind ik heel inspirerend. Mijn eigen onderzoek heeft wel te maken met bijvoorbeeld kanker en ontwikkelingsstoornissen, maar altijd met fundamentele inzichten als basis. Verder is het Hubrecht natuurlijk een absoluut topinstituut, met heel diverse onderzoeksgroepen en technologieën. En het is tegelijkertijd klein, waardoor ik het gevoel had dat je de mensen echt kunt leren kennen en samenwerkingen kunt opbouwen met iedereen binnen het instituut. Die combinatie gaf voor mij de doorslag. Ik dacht: ‘Dit is volgens mij een superleuke plek om met je groep wetenschap te bedrijven.’ Dus toen ben ik in 2015 naar het Hubrecht verhuisd.” Lees meer Zijn die verwachtingen die je vooraf had ook uitgekomen? “Ja heel erg. Ik heb in die acht jaar geleerd dat het Hubrecht een heel bijzonder instituut is, ook in vergelijking met andere instituten. Die combinatie van klein maar fijn, dus klein maar een topinstituut, die zie je niet op veel plekken terug. Het is een groep mensen die heel erg open staat voor samenwerkingen, de focus van ons onderzoek is heel duidelijk, maar daarbinnen is het heel divers, en je wordt van alle kanten ondersteund. Dat maakt het heel plezierig om elke dag hiernaartoe te komen. En dat heeft ertoe geleid dat ik uiteindelijk mijn hand heb opgestoken voor het directeurschap. Ik dacht: ‘Het zou geweldig zijn om leiding te mogen geven aan zo’n bijzonder instituut.’” Wat zijn je plannen als nieuwe directeur van het Hubrecht Instituut? “Wat ik allereerst van plan ben is om met heel veel mensen binnen het Hubrecht te gaan praten. Dus met diensthoofden, met vertegenwoordigingsgroepen zoals de PhD commissie en technicians, maar ook met mensen in de teams zelf. Dat zal niet met iedereen lukken, maar ik hoop zoveel mogelijk mensen te kunnen spreken om te horen wat er leeft. Wat gaat goed en wat zou beter kunnen? Ik ga de komende maanden daarvoor nemen, voordat ik concrete plannen ga presenteren. Maar natuurlijk zijn er al wel bepaalde dingen waarvan ik al weet dat ik ze belangrijk vind om me op te richten als nieuwe directeur.” Welke dingen bijvoorbeeld? “Het blijven rekruteren van topwetenschappers, zowel PI’s als mensen in de teams. Het is belangrijk om erover na te denken hoe we zoveel mogelijk talent kunnen aantrekken en mensen goed kunnen opleiden. Ik vind het ook belangrijk om een goede werkomgeving te creëren, zodat mensen optimaal kunnen functioneren. En ik zeg bewust ‘functioneren’ en niet ‘presteren’, want dat neemt een soort prestatiedruk met zich mee. Uiteraard doen we topwetenschap, dus er zal altijd een soort prestatiedruk zijn, maar er moet wel een omgeving zijn waarin mensen goed opgeleid worden en zich prettig voelen. Daar hoort ook bij dat we als instituut meegaan in de discussies die er, heel terecht, zijn over onderwerpen als inclusiviteit, diversiteit en sociale veiligheid. Hetzelfde geldt voor duurzaamheid. En tot slot lijkt het me heel leuk om onszelf als instituut iets meer op de kaart te zetten bij het algemene publiek en onze stem meer te laten horen. Dus niet alleen onze wetenschappelijke bevindingen delen, maar ons ook iets meer mengen in discussies die ons werk aangaan. Denk aan de discussies over embryo-onderzoek of ‘Erkennen en Waarderen’. En ook uitdragen hoe ontzettend belangrijk en mooi fundamentele wetenschap is. Ik vind dat daar in Nederland veel te weinig aandacht voor is. Je hoeft niet altijd precies uit te kunnen leggen wat we er morgen als samenleving aan hebben. Het kan simpelweg een grote doorbraak in onze kennis zijn. Dat verrijkt ons leven echt en dat mag weleens wat meer aandacht krijgen.” Tot slot, waar kijk je het meest naar uit? “Allereerst natuurlijk alle mooie wetenschap die hier gedaan gaat worden. Het unieke als instituutsdirecteur is dat je, samen met anderen in het instituut, de recruitment kunt doen die richting geeft aan het onderzoek dat we hier doen. En ik kijk er ook naar uit om samen te werken met alle enthousiaste, gemotiveerde mensen in het instituut. Ik wist het natuurlijk al, maar ik merk het ook weer in de eerste gesprekken die ik heb gevoerd, hoeveel mensen gewoon heel erg gemotiveerd zijn om voor het Hubrecht Instituut te werken. Van het finance team tot de dierverzorgers, tot alle andere teams. Ik kijk er heel erg naar uit om met iedereen te werken en ervoor te zorgen dat het instituut topwetenschap blijft bedrijven en tegelijkertijd een leuke, motiverende plek is om te werken.” Lees minder